1. Syntaxis, algemeen (begrippen, definities). Zinsdelen. Betekenis van een zin. Onvolledige zinnen.
2. Voegwoorden. Nevenschikkende voegwoorden. Onderschikkende voegwoorden.
3. De constituent, algemeen. De bouw van een constituent, overzicht van constituenten.
4. Naamwoordelijke constituent. Bepaalde, onbepaalde, categoriale en generieke constituenten. De determinator. Voorzetselconstituent.
5. Adjectivische en bijwoordelijke constituent. De bouw, complementen.
6. Verbale constituent, de bouw, toevoegingen en complementen. Betekenis en plaats in de zin.
7. Werkwoordgroepen binnen de werkwoordelijke constituent. Groepsvorming bij werkwoorden, modaliteit.
8. De zin, algemeen. Zinsdelen. Enkelvoudige en samengestelde zinnen. Beknopte zinnen.
9. De zinsdelen. Subject en predikaat.
10. Voorwerp (lijdend, meewerkend, handelend).
11. Bijwoordelijke bepalingen.
12. Soorten zinnen naar de communicatieve functie.
13. Actieve en passieve zinnen. Passieve zinnen met en zonder een grammaticaal onderwerp. Constructies met de waarde van passief.
Předmět je koncipován jako dvousemestrální studium. V 1. semestru se posluchač seznámí se základními pojmy oboru, s tradičním i současným pojetím výstavby věty. Obsahem přednášek jsou funkce základních syntagmat ve větě: slovesná, jmenná, adjektivní a předložková část věty (konstituent). Vychází se z tradičního pojetí na základě nizozemské gramatiky
Algemene Nederlandse Spraakkunst (viz bibliografie). Přednášky a semináře nabídnou i kontrastivní pohled na pozadí
češtiny.
Pro tento dotaz bohužel nemáme k dispozici žádné další výsledky.